Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aar·den
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van aarde met het achtervoegsel -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen aarden

Bijvoeglijk naamwoord

aarden

  1. van aarde gemaakt
    • De stad ligt verschanst achten een aarden omwalling. 
  2. van aardewerk gemaakt
     Eindelijk nam ze een klein aarden kruikje, goot de drank erin, deed er een kurk op en zei: 'Ieder uur tien druppels, drie dagen lang en je paard is weer gezond.'[1]
Verwante begrippen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aarden
aardde
geaard
zwak -d volledig

Werkwoord

aarden

  1. onovergankelijk ergens ~ zich thuis voelen, wennen, gewoon worden
  2. de aard hebben van
  3. wennen
  4. overgankelijk iets ~:(techn.) Een elektrisch toestel of circuit met de aarde verbinden
  5. onovergankelijk ~ naar: in aard overeenkomen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aren

aarden

  1. meervoud verleden tijd van aren
    • Wij aarden. 
    • Jullie aarden. 
    • Zij aarden. 

aarden

Zelfstandig naamwoord

de aardenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aard


Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 13
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be