Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wast

Werkwoord

vervoeging van
aanwassen

aanwast

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanwassen
    • ... dat jij aanwast. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanwassen
    • ... dat hij aanwast. 

Gangbaarheid