Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vult

Werkwoord

vervoeging van
aanvullen

aanvult

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvullen
    • ... dat jij aanvult. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvullen
    • ... dat hij aanvult. 

Gangbaarheid