Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvaart aanvaarten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de aanvaartv / m

  1. het aanvaren

Werkwoord

vervoeging van
aanvaren

aanvaart

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvaren
    • ... dat jij aanvaart. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvaren
    • ... dat hij aanvaart. 

Gangbaarheid

Verwijzingen