Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·spreek·per·soon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanspreekpersoon aanspreekpersonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanspreekpersoonm

  1. persoon waarmee men contact kan opnemen met iets of iemand waarmee men niet direct kan communiceren
     „Organiseren en begeleiden. Dat gaat van de raadsagenda tot en met de begroting, moties en amendementen. Je bent de aanspreekpersoon voor de gemeenteraad, de gemeentesecretaris, de burgemeester en de wethouders. Maar ook voor de burger die vragen heeft over de politiek en besluiten van de gemeente.”[1]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Martin Ruesink
    “Losser zoekt nieuw oliemannetje: ‘Mooi moment om stokje over te dragen’” (26-08-2021), Tubantia