Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·spoort

Werkwoord

vervoeging van
aansporen

aanspoort

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansporen
    • ... dat jij aanspoort. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansporen
    • ... dat hij aanspoort. 

Gangbaarheid