aanmenge
Nederlands
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
- aan·men·ge
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanmengen |
aanmenge
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanmengen
- ... dat men aanmenge.
vervoeging van |
---|
aanmengen |
aanmenge