Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·mel·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanmelder aanmelders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanmelderm

  1. iemand die zich opgeeft voor iets, iemand die te kennen geeft ergens aan mee te willen doen
    • De politie Gooi en Vechtstreek is sinds 5 weken actief met het systeem SMS-Alert. Het politiekorps is uitermate tevreden met het hoge aantal aanmeldingen in zo’n korte tijd. Met die reden is de 10.000ste aanmelder uitgenodigd op het politiebureau in Hilversum. Op dinsdagmiddag 25 augustus ontvangt deze inwoner van Loosdrecht een bedankje van de korpschef Wim van Vemde. [1] 
    • De postbode kan adresgegevens, email adres en zelfs de geboortedatum van de aanmelder zien. Een geirriteerde inwoner trok aan de bel bij de gemeente: hij week uit naar de website van Burgernet, om zich daar aan te melden. Links vanaf de gemeentelijke website werkten niet, de website van Burgernet bleek onbereikbaar. [2] 
    • Elbertse kan niet per aanmelder stellen dat de actie van de voetballer de directe aanleiding is geweest, maar het verband is er zeker volgens hem. ,,Via een mail geven mensen bijvoorbeeld aan dat ze nu pas weten wat het is omdat Lennart Thy het heeft gedaan en dat ze zich daardoor ook aanmelden. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen