aanmaker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanmaken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanmaker | aanmakers |
verkleinwoord | aanmakertje | aanmakertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanmaker m
- (beroep) de persoon die aanmaakt
Gangbaarheid
- Het woord 'aanmaker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.