Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·le·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanleveren
leverde aan
aangeleverd
zwak -d volledig

Werkwoord

aanleveren [1]

  1. overgankelijk iemand voorzien met de gevraagde goederen
    • Zij krijgen dit uit Rusland aangeleverd. 
    • Het gaat snel met het benutten van het gloeiend hete water in de Kempense ondergrond. Nadat het onderzoekscentrum Vito met twee diepe boringen had aangetoond dat die aardwarmte heet genoeg is voor het opwekken van elektriciteit en het aanleveren van water voor de pijpleidingen - net zoals ook in IJsland gebeurt - begon het al met de bouw van een geothermiecentrale. Vito gaat daarmee de eigen gebouwen verwarmen, die van het Studiecentrum voor Kernenergie en het nucleair afvalverwerkings- en opslagbedrijf Belgoprocess.[2] 
    • En voor vandaag was de tent al volgeboekt. Sibum zit met de handen in het haar. "Dit is een ramp. De vergunningaanvraag was niet compleet, maar als ik de ontbrekende stukken alsnog zou aanleveren, kwam het in orde. Ik heb vervolgens meteen de inkoop voor de opening geregeld. En nu krijg ik te horen dat het niet door mag gaan."[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 30 NOVEMBER 2017
  3. Tubantia 01-DECEMBER-2017