Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·krui·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankruisen
kruiste aan
aangekruist
zwak -t volledig

Werkwoord

aankruisen

  1. overgankelijk met een kruisje aanwijzen
    • Hij had de verkeerde stad aangekruist. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be