Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kleu·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankleuren
kleurde aan
aangekleurd
zwak -d volledig

Werkwoord

aankleuren

  1. overgankelijk kleur aan iets verlenen, bijv. middels het toevoegen van een kleurstof
     figuur 5. Histopathologisch beeld van de Aspergillus-haard in de long verkregen bij obductie van patiënt A. De Aspergillus-hyfen zijn duidelijk aangekleurd met een zilverkleuring (grocott-kleuring; circa 100 maal vergroot).[1]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Lilian Dawson
    “Clinical reasoning and decision-making in practice. A patient with fever and pancytopenia” (2008) op ResearchGate