Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kleed·de

Werkwoord

vervoeging van
aankleden

aankleedde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aankleden
    • ... dat ik aankleedde. 
    • ... dat jij aankleedde. 
    • ... dat hij, zij, het aankleedde. 

Gangbaarheid