Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·gooi·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aangooien

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aangooien
gooide aan
aangegooid
zwak -d volledig
  1. overgankelijk iets ergens tegen aan werpen
    • De nieuwe letters van de UT zijn 'hufterproof', kopte de Twentsche Courant Tubantia donderdag. En dat wilde de oprichter van het openbare Facebookevenement 'Bierflesjes tegen nieuwe letters van Universiteit Twente aangooien' klaarblijkelijk wel eens testen. [1] 
    • Elk belangrijk personage in de film speelbaar in de game. Zo kan de elf Legolas goed boogschieten, weet Aragorn wel raad met zijn zwaard en passen de dwerg Gimli en de hobbits in kleine doorgangen. Soms moet je Gimli oppakken en tegen een muur aangooien om iets stuk te krijgen. [2] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen