Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·we·zen
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aangewezen
verbogen -
partitief aangewezens - -

Bijvoeglijk naamwoord

aangewezen

  1. meest geschikt
    • Hij is de aangewezen persoon voor die klus. 
     Haar zus was daar de aangewezen persoon voor.[1]
  2. ergens van afhankelijk zijn
    • De oude man is aangewezen op huishoudelijke hulp. 

Werkwoord

vervoeging van: aanwijzen…
verbogen vorm: aangewezene

aangewezen

  1. voltooid deelwoord van aanwijzen
Typische woordcombinaties
  • op iemand of iets aangewezen zijn
afhankelijk van iets of iemand zijn

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen