Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·bo·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanboren
boorde aan
aangeboord
zwak -d volledig

Werkwoord

aanboren

  1. overgankelijk met een boor bereiken
    • Om de druk op de oliemarkt enigszins te verlichten boorde een het oliebedrijf een nieuwe oliebron aan. 
  2. overgankelijk een voorraad gaan gebruiken
    • Nu ze vijf dagen ingesneeuwd zaten, moesten ze hun voorraad soep uit een pakje aanboren. 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be