Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·be·ste·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbesteder aanbesteders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanbestederm

  1. (economie) degene die werk laat doen door een aannemer voor een vooraf bepaalde vergoeding
    • De aanbesteder gunde het werk aan het bedrijf dat het beste bod deed. 

Gangbaarheid

Verwijzingen