Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·beet

Werkwoord

vervoeging van
aanbijten

aanbeet

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanbijten
    • ... dat ik aanbeet. 
    • ... dat jij aanbeet. 
    • ... dat hij, zij, het aanbeet. 
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbeet aanbeten
verkleinwoord aanbeetje aanbeetjes

Zelfstandig naamwoord

de aanbeetm

  1. (visserij) het bijten van de vis in het aas

Gangbaarheid