• Tro·jaan·se
enkelvoud meervoud
naamwoord Trojaanse Trojaansen
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de Trojaansev

  1. (demoniem) vrouwelijke inwoner van Troje, of een vrouw afkomstig uit Troje
     Zij is een Trojaanse die Ajax als gezellin mee mocht nemen; (…)[1]
     Een paar momenten die eruit springen: Abke Haring, die transformeert van Ifigeneia als kleine spring in het veld tot vastbesloten zelfmoordterrorist; Marlies Heuer en Katelijne Damen als twee Trojaansen die op onnavolgbare wijze de vernietiging van hun stad en wereld bewenen; (…)[2]

Trojaanse

  1. verbogen vorm van de stellende trap van Trojaans
  1.   Weblink bron
    Kester Freriks
    “In welke taal heb je leren liegen? : Ajax van Sophocles in de regie van Frank Castorf” (18 mei 1990) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Karin Veraart
    Atropa : De wraak van de vrede in: De Volkskrant   (19 mei 2008), p. 13