Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Schne·cke

Zelfstandig naamwoord

Schnecke v

  1. (buikpotigen) slak
  2. (figuurlijk) slak (traag iemand)
  3. slakkenhuis (in het oor)
  4. (omgangstaal) griet, mokkel
Verbuiging