Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Sa·bee·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Sabeeër Sabeeërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de Sabeeërv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (demoniem) bewoner van Seba-2 (Jes. 45:14, Ez. 23:42)
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) (demoniem) lid van het volk van Seba-4 (Joël 4:8)
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen