Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • IP-adres
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord IP-adres IP-adressen
verkleinwoord IP-adresje IP-adresjes

Zelfstandig naamwoord

het IP-adreso

  1. (informatica) een combinatie van getallen waarmee een computer in een IP-netwerk kan worden herkend
    • U bent niet aangemeld. Uw IP-adres wordt opgeslagen als u wijzigingen op deze pagina maakt. 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid