Gschwischder
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- Gschwisch·der
enkelvoud (onbepaald) |
enkelvoud (bepaald) |
meervoud (onbepaald) |
meervoud (bepaald) | |
---|---|---|---|---|
nominatief | - | die Gschwischder | - | |
datief | - | |||
accusatief |
Zelfstandig naamwoord
Gschwischder, mv
- (familie) één broer
- (familie) één zus
- (familie) één broer en één zus (= één zus en één broer)
- (familie) één broer en meerdere zussen
- (familie) één zus en meerdere broers
- (familie) meerdere broers
- (familie) meerdere zussen
- (familie) meerdere broers en meerdere zussen