Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Be·ne·lux-land
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Benelux-land Benelux-landen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het Benelux-lando

  1. (regering) een van de staten die het samenwerkingsverband Benelux vormen: België, Nederland of Luxemburg
     Nederland had, als grootste Benelux-land, voor het jubileum niet meer dan 61.000 gulden over.[2]
     De Europese partij van christen-democraten EVP vindt dat de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie een christen-democraat uit één van de Benelux-landen moet zijn.[3]
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Birgit Donker
    “Benelux van losse babbel naar politiek overleg” (16 november 1994) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Martens: opvolger van Delors moet uit Benelux-land komen; Kandidatuur van Giuliano Amato “pure speculatie”” (7 juli 1994) op nrc.nl