Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • An·tarc·ti·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Antarctiër Antarctiërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de Antarctiërm

  1. (demoniem) een inwoner van Antarctica, of iemand afkomstig uit Antarctica
Verwante begrippen

Gangbaarheid