Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • 45-ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstellende afleiding van 45 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 45-jarig
verbogen 45-jarige
partitief 45-jarigs

Bijvoeglijk naamwoord

45-jarig

  1. 45 jaren durend
    • Het 45-jarig bestaan werd niet gevierd. 
  2. met de leeftijd van 45 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 45-jarig slachtoffer. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid