Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • 26-ja·rige
Woordherkomst en -opbouw

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

26-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 26-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 26-jarige periode zonder uitbarstingen. 
Schrijfwijzen
enkelvoud meervoud
naamwoord 26-jarige 26-jarigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de 26-jarigev / m

  1. persoon die 26 jaar oud is of iets dat 26 jaar bestaat
    • De 26-jarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen. 
Schrijfwijzen

Gangbaarheid